17  Hiaat in het fossielen verslag

Menu  |  terug

Toen Charles Darwin zijn theorie publiceerde, dat alle ons bekende levende wezens familie van elkaar zijn, oogstte hij van de kant van paleontologen voornamelijk hoofdschudden. Reeds toen was te onderkennen, dat de noodzakelijke overgangsvormen tussen de afzonderlijke basissoorten systematisch ontbraken. Tegenwoordig kan men dat hiaat, op basis van waarnemingen, wel het hoofdkenmerk van het fossielenverslag noemen. Onder het hiaat verstaat men, dat geen nieuwe vormen en organen ontstaan en de basissoorten fundamenteel over de gehele geschiedenis van de aarde onveranderd zijn gebleven.



Op basis van het systematisch ontbreken van essentiële gerichte veranderingen  bij de fossielen, moet de veronderstelde evolutie van de levende wezens als mythe worden beschouwd. In de ontwikkeling van de meeste fossiele soorten vertonen zich twee wezenlijke kentekenen, die een langzame en in kleine stapjes verlopende ontwikkeling (gradualisme) duidelijk weerspreken: het hiaat en het plotseling verschijnen van nieuwe soorten.


Hiaat:

De meeste soorten vertonen geen doelgerichte veranderingen in het verloop van geologische lagen waarin zij opduiken. Vanaf het tijdstip van hun eerste verschijning tot hun verdwijnen zijn slechts begrensde en richtingloze veranderingen vast te stellen.


Plotseling verschijnen van nieuwe soorten:

Binnen de geologische tijdlijn verschijnen nieuwe soorten in de regel plotseling en als "volledig ontwikkelde" soorten. Men heeft nog nooit fossielen gevonden, die het proces van een geleidelijke transformatie van één soort naar een andere aantonen (1). Onder de beroemde ammonieten zijn enkele stapsgewijze veranderingen aantoonbaar. Bij deze fossielen hebben zich echter slechts de grootte en de structuur van het oppervlak veranderd (micro-evolutie).


Historische achtergrond (2):

"Wij paleontologen hebben gezegd, dat de geschiedenis van het leven (de stelling van een geleidelijke verandering door aanpassing) ondersteund wordt door het fossielen verslag, terwijl wij de in feite de hele tijd wisten, dat dit niet waar is", geeft de beroemde paleontoloog Niles Eldredge toe. Zo heeft zich in de loop van de tijd een feitelijk beroepsgeheim bij paleontologen ontwikkeld, dat deze evolutionaire tussenvormen niet bestaan.

"Het blijkt, dat elke nieuwe generatie enige jonge paleontologen oplevert, die ertoe verleid worden, voorbeelden van de evolutionaire verandering in hun fossielen te documenteren. De veranderingen, waarnaar zij zochten, zullen natuurlijk van een geleidelijk voortgaande soort zijn. In de meeste gevallen zijn hun inspanningen niet met succes bekroond - hun fossielen schijnen feitelijk onveranderd te blijven, in plaats van de verwachte evolutionaire vormen te vinden...", geeft Eldredge ons verder te denken.

Deze buitengewoon grote constantheid in de fossielen ziet er voor paleontologen, die persé bewijzen voor de evolutionaire verandering willen vinden, uit alsof er geen evolutie plaatsgevonden heeft. Maar omdat het basisconcept van de evolutie als vanzelfsprekend geldt, wordt het hiaat gewoonlijk als "voor de resultaten irrelevant" beschouwd en de missende fossiele tussenvormen met "Lacune in het fossielenverslag" verklaard.


Gelijkblijvende soorten (3):

Onder gelijkblijvende soorten verstaat men planten- en diersoorten, die gedurende de gehele geologische tijd bijna of volledig onveranderd zijn gebleven. Bijvoorbeeld:

-  Virussen, bacteriën en schimmels sinds het Precambrium

-  Sponzen, slakken en kwallen sinds het Cambrium

Mossen, zeesterren en wormen sinds het Ordovicium

-  Schorpioenen en koralen sinds het Siluur

-  Haaien en longvissen sinds het Devoon

-  Varens en kakkerlakken sinds het Carboon

-  Kevers en libellen sinds het Perm

-  Dennen en palmen sinds het Trias

-  Krokodillen en schildpadden sinds het Jura

-  Eenden en pelikanen sinds het Krijt

Ratten en egels sinds het Paleoceen

-  Maki's en neushoorns sinds het Eoceen

-  Bevers, eekhoorns en mieren sinds het Oligoceen

-  Kamelen en wolven sinds het Mioceen

-  Paarden en olifanten sinds het Plioceen

Op basis van het evolutiemodel verwacht men, dat de soorten voortdurend veranderen. In plaats daarvan worden zij in de regel in alle geologische lagen, waarin zij aanwezig zijn, onveranderd gevonden. De links tussen de soorten ontbreken volledig.


Stelling 18  |  Menu
terug


(1)  Stephen Jay Gould, zitiert in Phillip E. Johnson, Darwin im Kreuzverhör, CLV, S. 66.

(2)  Niles Eldredge, zitiert in Phillip E. Johnson, Darwin im Kreuzverhör, CLV, S. 76-77.

(3)  Willem J. Ouweneel, Evolution in der Zeitenwende, Christliche Schriftenverbreitung Hückeswagen, S. 146.



Comment this Site!