01  Micro- en macro-evolutie:

Menu  |  terug

Er bestaat geen enkel bewezen voorbeeld voor macro-evolutie. Aaneengeschakelde micro-evolutie levert geen macro-evolutie op, omdat daarbij geen nieuwsoortige organen, structuren en functies ontstaan en geen toename van daarvoor passende informatie in het erfelijk materiaal van het levende wezen plaatsvindt. Daar komt nog bij, dat tegenwoordig waargenomen micro-evolutie ten dele 10.000 tot 10 miljoen keer sneller verloopt, dan dat in het algemeen van de fossielen afgeleid wordt.



Ontwikkelingen, genetische veranderingen in het individu en in de volgende generaties bestaan inderdaad. Goede voorbeelden daarvoor zijn vorming van rassen binnen een biologische soort. Zo zijn uit de soort wolf (Canis lupus) honderden hondenrassen, van de Pekingees tot aan de Sint-Bernard voortgekomen. Hond blijft echter hond. Dat is micro-evolutie.

Waargenomen wordt een grote variatie binnen een niet overschreden bandbreedte. Een brede ontwikkeling van rassen vond in het bijzonder plaats bij huisdieren. Hier heeft de mens mutaties verzameld, met elkaar gekruist en naar zijn wens geselecteerd. Zo werd bijvoorbeeld de soort rotsduif (Columba livia), waarmee zich ook Charles Darwin intensief heeft beziggehouden, door telers in meer dan duizend rassen opgesplitst.

Verschil macro- en micro-evolutie.Gedurende zijn onderzoeksreis op de Galapagoseilanden heeft Darwin preparaten van verschillende vinken verzameld. Op deze Pacific eilanden komen opvallend veel vinkensoorten voor (in totaal worden 13 soorten onderscheiden, die wezenlijk in lichaamsgrootte alsook in snavelvorm en -grootte verschillen). Vaak worden deze Darwinvinken als een bewijs voor evolutie in het algemeen aangevoerd, ofschoon onbetwist is, dat de veranderingen van deze vogels binnen het bereik van de micro-evolutie liggen. Deze verschillende soorten zijn nog altijd vinken en zullen voortaan ook  vinken blijven (2).


Macro-evolutionaire ontwikkelingen:

Volgens Darwin's leer over de afstamming der soorten, zouden levende wezens in hun biologische geschiedenis, door spontane gebeurtenissen in hun genetisch apparaat (mutatie, selectie, gentransfer, recombinaties, genduplicatie en andere factoren) heel nieuwe, daarvoor niet aanwezige complexe bouwplannen, organen en functies kunnen doen ontstaan. In die zin wordt in de regel het begrip evolutie, "ontwikkeling tot iets hogers",  toegepast.

Bij een veronderstelde ontwikkeling tot iets hogers, bijvoorbeeld van zoogdieren uit reptielen, moeten structuren ontstaan zoals haar, borstklieren, systemen voor de temperatuurregeling en alles, wat de zoogdieren verder nog van de reptielen onderscheid. Echter:

Deze zogenaamd nieuw ontstane structuren onderscheiden zich van "oude" structuren niet slechts in één gen, maar meestal in vele genen, waarvan het ruimtelijke en chronologische activiteitspatroon zinvol op elkaar afgestemd moet zijn. Bij macro-evolutionaire processen moet dit ook bij elke afzonderlijke (!) tussenvorm het geval zijn. Het samenspel van de genen moet altijd kloppen.


Wat is evolutie?

In de Nederlandse Standaard Encyclopedie leest men bij het trefwoord "evolutie" het volgende: "De macro-evolutie, die het af en toe optredende verschijnen en uiteengaan van nieuwe groepen omvat, zoals plaatsvindt in de loop van de geologische tijd, en die de hogere trappen der systematiek, zoals soorten, families en ordes of klassen betreft, laat zich door experimentele genetica niet direct verklaren. De veronderstelde aannamen, die gebaseerd zijn op drastische veranderingen in de genetische opbouw, kunnen in werkelijkheid niet bewezen worden."

De oorzaken, die naar men zegt na verloop van miljoenen jaren tot een toename van complexiteit in levende wezens zou hebben kunnen leiden, zijn onbekend. De bioloog Willem J. Ouweneel trekt de conclusie, dat de genetica geen bewijs voor het geloof in de macro-evolutie biedt. Naar zijn mening blijkt juist het tegendeel, dat de oorspronkelijke levensvormen meestal de soorten, soms subsoorten of misschien zelfs de families, hoe variabel zo ook zijn mogen, als geheel constant en wederzijds niet in elkaar kunnen overgaan (2).


Snelle vorming van soorten ofwel micro-evolutie:

Dat micro-evolutie plaatsvindt is onbetwist. Echter het is ook vastgesteld, dat zij 10.000 tot 10 miljoen maal sneller verlopen kan, dan van veel reeksen in de fossielen beweerd wordt (3) (4).

In tegenstelling tot vroegere theorieën kunnen dieren zich binnen enkele generaties aan veranderde milieuomstandigheden aanpassen (5). Dus is duidelijk, dat voor paleontologisch bewezen micro-evolutionaire processen vanuit biologisch oogpunt geen grote tijdsperioden noodzakelijk waren (6).


Stelling 02  |  Menu
terug


(1)  Helmut Schneider, Natura, Biologie für Gymnasien, Band 2, Lehrerband, Teil B, 7. bis 10. Schuljahr, Ernst Klett Verlag, 2006, S. 274.

(2)  Willem J. Ouweneel, Evolution in der Zeitenwende, Christliche Schriftenverbreitung Hückeswagen.

(3)  Virginia Morell, Predator-free guppies take an evolutionary leap forward, Science 275, 28. März 1997, S. 1880.

(4)  Stephen Jay Gould, Das Paradox des sichtlich Irrelevanten, in: Die Lügensteine von Marrakesch, Frankfurt/M., 2003, S. 411-429.

(5)  Klaus Neuhaus, Schnelle Anpassung von Leguanen (Anolis) an neue Lebensräume, Studium Integrale 1997/4, S. 81-83.

(6)  Uwe Brüggemann, Studium Integrale 1998/1, S. 38-39.

(Afbeelding „Mikro- & Makroevolution”)  Reinhard Junker und Siegfried Scherer, Evolution ein kritisches Lehrbuch, 2006, S. 52.


Comment this Site!